Het is een rustige
lentenacht 30 april 1743. Maar de twee mannen, die laat in de
nacht door de Spieringstraat, langs
het kerkhof naar de Vogelenzang lopen, zijn allerminst rustig.
Nou ja, mannen: één van hen is nog een jongen van 15 jaar, de schoenmakersleerling Philip Hogenboom, maar hij doet zeker niet onder voor zijn maat, de 21-jarige lakenwever Willem Carlier. (1) Schreeuwend en vloekend lopen ze door de Vogelenzang naar de Varkenmarkt, op weg naar de moeder van Philip, Margje Jans, ook wel de lange Naaijer genoemd, die vast nog wel wat te drinken voor hen zal hebben. Zij drijft een niet zo best bekend staande kroegje aan ‘t Watertje. (2) Maar eerst zijn ze nog op zoek naar ... ? Ja, naar wat? Iedere voorbijganger op dit uur van de nacht loopt het risico een slachtoffer van deze ruziezoekers te worden. Maar ja, midden in de nacht is er niet zo veel volk bij de weg. Maar toch, op de Varkenmarkt gekomen, zien ze bij het bruggetje in de buurt van de Nieuwsteeg een vrouw zoekend rondlopen. “Die zullen we eens flink te grazen nemen”, is hun niet uitgesproken, maar wel beider idee.
Er klinkt geluid van
rennende voetstappen. Twee mannen, die net
uit
het huis van Philips moeder aan ‘t Watertje zijn gekomen, hebben
iets
verdachts gezien en na het hulpgeroep van Cornelia komen zij heel hard
aangelopen.
Het zijn Cornelis Blom, alias Kees Koot, en Philip de bezemmaker, die de redders in nood blijken te zijn. “Hoe kan je een vrouw zo toe takelen” verwijt Keest Koot de beide geweldplegers en hij weet Cornelia te bevrijden van haar belagers, waarbij Kees zelf het nog zwaar te verduren krijgt. Alle agressie van de beide mannen richt zich nu op hem, maar hij weet zich aardig te redden. Cornelia is zo kwaad, dat ze direct naar het huis van de “lange Naaijer” loopt om daar haar beklag te doen over het gedrag van haar zoon. Maar Margje zegt daarop heel laconiek, “als je wat hebt, dan kom je morgen maar terug”. Pas de volgende morgen ontdekt Cornelia hoe beide jongens haar hebben toegetakeld en dat haar hele voorschoot in stukken is gesneden. Ze doet daarop aangifte van mishandeling door beide mannen. De eis van de baljuw tegen beide mannen is : geseling en twaalf jaar tuchthuisstraf. Ze worden uiteindelijk ‘slechts’ veroordeeld tot één jaar tuchthuisstraf. De tuchthuisstraf heeft Philip zeker niet ten goede veranderd. Al weer op 28 januari 1745 is hij aanwezig en betrokken bij de mishandeling van de diender Pieter de Koning in het huis van zijn moeder aan het Agnietenwatertje of Lombardswatertje (zie: De lotgevallen van de diender Pieter de Koning in Gouda rond 1750). Jan Lafeber, 22 september 2006 Voetnoten: (1) Vermoedelijk is dit de Willem Carlier, die veertien dagen voor dit voorval (op 15 april 1743) is getrouwd met Jacoba Beversluis. (2) Marrigje Jans werd beurtelings “de Lange Naaijer” of “de Lange Mooije” genoemd. Zij trouwde in 1724 met Hendrik Hogeboom. Hun zoon Philippus werd in 1728 geboren. Marrigje dreef een kroegje aan ‘t Watertje, dit is het Agnietenwatertje of Lombardswatertje dat vroeger van de Zeugstraat naar de Vogelenzang (= Wilhelminastraat) langs de Agnietenkapel liep. (3) Cornelia de Jager was weduwe van Jan Onderwater met wie zij in 1732 was getrouwd. Zij was daarvoor eerder getrouwd geweest (in 1730) met Joost Meesse Tuinenburg. Haar zoontje Bartholomeus (Mees) is een kind uit dit eerste huwelijk; hij werd in 1730 geboren. Bronnen: 1) Informatieboek Baillu, inv. nr. 159, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Streekarchief Midden Holland. 2) Crimineel Vonnisboek, inv. nr. 180, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Streekarchief Midden Holland. |