Moord in de
Speldenmakerssteeg te Gouda.
(eerder gepubliceerd in "De Schatkamer", regionaal historisch tijdschrift jaargang 20, afl. 2 - juli 2006) Het was een rustige zondagse zomermorgen, die 13e juli 1732. Toen de drie mannen ‘s-morgens door de Potterspoort Gouda verlieten konden ze nog niet vermoeden hoe dramatisch deze zondag zou eindigen. Voor één van hen zelfs met een noodlottige afloop. Die morgen had het noodlot zich nog niet aangekondigd. Ary Souffre, diender van de landdrost, had zijn twee makkers Pieter de Schaepmeester en Jacob Koeman gevraagd hem te vergezellen voor een inspectie in de “Oude Gouwe”. Pieter en Jacob waren beiden oppassers van de belastingpachter Reynier Swanenburg (1). Lopend op de smalle polderweggetjes kwamen ze plotsklaps iemand tegen, die zich tamelijk verdacht gedroeg. Bij het zien van de drie mannen koos deze persoon, die een grote zak droeg, ijlings het hazenpad. Hij vluchtte het erf op van Cent den Boer, die op de hofstee van Job Gansenburg woonde. Daar vonden ze hem gemakkelijk. Het was een zekere Johannes van den Boom, die zij wel kenden, omdat hij een zwager van één van hun collega’s was. Hij bleek een zak met spek en rookvlees te hebben, die hij waarschijnlijk de stad binnen wilde smokkelen zonder belasting te betalen. Maar die vlieger ging niet op. De contrabande werd in beslag genomen. De drie mannen besloten de smokkelwaar naar hun baas Reynier Swanenburg te brengen. Zo gezegd, zo gedaan.
De consternatie was groot. Jacob Koeman lag hevig bloedend in de stoel. Assuerus vluchtte weg van zijn lafhartige daad. Weg uit de Speldenmakerssteeg, weg uit Gouda. Samen met een broer van Jacob, Dirk Koeman, bracht Pieter de Schaepmeester zijn gewonde maat in een pijpenmand naar zijn huis op de Nieuwehaven. Jacob Koeman (2) overleed op dinsdag 15 juli 1732 aan de gevolgen van zijn verwondingen. Hij leefde nog lang genoeg om op 14 juli een verklaring over het gebeurde te kunnen afleggen aan de baljuw. Assuerus Makreel (3) oud 30 jaar, geboortig van Delft, opgevoed in het Louwhuis te Leiden, van beroep schrobbelaer (= wolkaarder), oppasser van het gemaal, werd op 14 oktober 1732 bij verstek veroordeeld tot het vervallen van al zijn rechten, verbanning voor 90 jaar uit Holland, Westfriesland, Zeeland en Utrecht (geëist was 100 jaar) op straffe van gedood te worden door de zwaarden, waarna zijn lichaam op het rad ten toon gesteld zal worden op het galgenveld met daar bovenop zijn hoofd op een ijzeren pin gespietst. Dit verhaal is gebaseerd op de getuigenverklaringen van : 1) Jacob Koeman, 31 jaar, geboortig van Gouda en oppasser van de belastingpachter Reynier Swanenburg 2) Pieter de Schaepmeester, 42 jaar in de Speldenmakerssteeg, oppasser van de belastingpachter Reynier Swanenburg 3) Margje Jans Bekker, huisvrouw van Pieter de Schaepmeester 4) Ary Souffre, 31 jaar, landdrostdiender 5) Ariaantje van de Berg, huisvrouw van Ary Souffre 5) Willem van Vliet, 50 jaar Bronnen: 1) Informatieboek Baillu, inv. nr. 158, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Streekarchief Midden Holland. 2) Crimineel Vonnisboek, inv. nr. 180, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Streekarchief Midden Holland. Noten: (1) Reinier Swanenburg (1675-1744) was koopman en belastingpachter te Gouda en had daarmee goede zaken gedaan. Hij behoorde in de kohieren van de personele quotisatie tot de hoogstaangeslagenen (bron: "Met goed fatsoen, de elite in een Hollandse stad, Gouda 1700-1780", door dr. J.J. de Jong, Uitg. De Bataafsche Leeuw/Stichting Hollandse Historische Reeks, 1985. (2) Jacob Janse Coeman was op 2 april 1725 in de St. Janskerk te Gouda getrouwd met Josijntje Jans Tol; zij woonden beiden op de Nieuwehaven. (3) Assuerus Makreel was op 15 augustus 1723 in de St. Janskerk te Gouda als Johannes Ariensse Makreel getrouwd met Marrigje van den Boom; zij woonden beiden op de Molenwerf. Er werden vier kinderen van dit echtpaar gedoopt in de remonstrantse gemeente van Gouda. Jan Lafeber Terug naar homepage |